De Vetkampstraat
Vrijdagavond, kwart voor acht. Het miezert. Er hangt een lichte mist als een laaghangende wolk tussen de smalle straten. Mensen lopen, als lemmingen, achter elkaar dezelfde kant op langs kleine doorzonwoninkjes waarbinnen het licht van de T.V.’s wordt weerkaatst via de regendruppels op de ramen.
Volwassen mannen lopen met hun handen diep in de zakken en hun schouders hoog opgetrokken. De jongeren dartelen er speels doorheen. Af een toe slalomt een verdwaalde fietser door de lopende menigte, zoekend naar het laatste vrije plekje dichtbij de eindbestemming. Bruine bakstenen overheersen het aanzicht. Hoog boven de bakstenen muren torenen 4 bakenen. Vier lichtmasten waarvan de lampen zich allen centreren op de plek waar de menigte heen loopt. Het heeft iets magisch. De regen die zichtbaar wordt door de lichtstralen van de lichtmasten, de plek die oplicht uit het donker. De menigte die zich tussen donkere grauwe bakstenen een weg baant naar het licht. Nergens kan grauw weer zo mooi tot zijn recht komen als hier.
In Deventer, aan de Vetkampstraat.
De plek waar de plaatselijke voetbalclub nu al bijna 100 jaar zijn wedstrijden speelt. Een stukje Deventer waar de tijd stil lijkt te hebben gestaan. Waar, als het gras kon praten, het prachtige verhalen van unieke gebeurtenissen te vertellen zou hebben. Waar tijd normaal een vluchtige vernietiger is van alles, geldt dit niet voor deze plek. Hier is 100 jaar lang voetbalhistorie opgezogen. Elke keer als je in de buurt van het stadion bent merk je het. Een gevoel dat moeilijk te beschrijven valt. Je voelt dat de historie van bijna een eeuw wordt uitgeademd, alsof er iemand zachtjes langs je nekharen blaast tot er een rilling door je lichaam gaat. Een plek waar de tijd lijkt stil te staan en de geschiedenis langzaam verder kabbelt.
Tussen de menigte loopt een oudere man. Zijn grijze slapen steken nog net boven zijn omgeslagen roodgele sjaal uit. De lichte kromming in zijn benen verraden een voetbalverleden. De man trotseert het slechte weer om maar niets van deze unieke ambiance te hoeven missen. Al decennia lang loopt hij deze route. Eerst aan de hand van zijn vader en nu naast zijn zoon. Het is een onderdeel geworden van zijn leven, het heeft zich diep in zijn DNA genesteld. Erfelijk belast. Generatie op generatie. Groepen mensen murwen zich door tourniquets om daarna weer direct alle richtingen uit te waaien en in één lijn richting hun eigen vertrouwde stoeltje te lopen op een wijze zoals ze thuis vanaf de koelkast naar hun eigen fauteuil lopen. De Adelaarshorst. Het is zijn tweede huis en de bewoners zijn tweede familie.
De man wandelt met zijn beiden handen in zijn broekzakken richting zijn stoeltje en gaat zitten zonder zijn handen eruit te halen. Hij laat zich achteruit zakken en spreid zijn benen iets. Hij is er klaar voor. In zijn linker broekzak voelt hij de twee muntjes zitten waarmee hij in de rust een biertje en een broodje hamburger gaat kopen. Hij laat ze beiden door zijn vingers gaan en speelt er zenuwachtig mee. Wedstrijdspanning. Hij weet dat het kinderachtig is, maar elke wedstrijddag kan hij het niet onderdrukken. Vanaf het opstaan evenredig toenemend tot vlak voor het eerste fluitsignaal. Als de bal eenmaal rolt zakt het pas weg en kan hij weer ontspannen. Hij heeft het altijd al gehad.
De plekken om hem heen worden één voor één ingenomen door vertrouwde gezichten. Mensen die net als hem al jaren een seizoenkaart hebben en steevast hetzelfde stoeltje reserveren aan het begin van elk seizoen. Samen een groep mensen die om de week anderhalf uur lang een hechte familie vormen. Eén passie delen. Samen juichen, vloeken, tieren en zo nu en dan huilen van geluk. Roodgeel is de band die hun bindt. Een wonderbaarlijke verbinding die zijn weg vindt tussen zeer verschillende mensen met uiteenlopende afkomst, cultuur en achtergronden. Het is de magie van het voetbal en vooral alles er omheen dat hun samenbrengt en de reden dat men zich zo thuis voelt achter de hekken van de Adelaarshorst. Een gevoel dat ze samen delen en aan een buitenstaander niet uit te leggen valt.
De man kijkt om zich heen. Bij elk oogcontact die hij maakt krijgt hij een reactie terug. Een kort lachje, een gebalde overwinningsvuist, een proostgebaar met een halfdood biertje of een voorspelling van de uitslag door met beide handen vingers op te steken gevolgd door een goedkeurend knikje. Op de tribune kennen ze elkaar en voelen ze een hechte band. Daarbuiten zijn het vreemden en wordt iedereen weer opgeslokt in zijn eigen wereldje. Zodra het clublied door de speakers galmt is het een teken om te gaan staan en op de maat van de muziek mee te gaan klappen.
Onbewust brengt de menigte zich hierdoor in een gelijke gemoedstoestand en wordt de onzichtbare, maar voelbare, band nog meer versterkt. Een gevoel dat aanhoudt tot het laatste fluitsignaal. Ongeacht het resultaat is dit de reden waarom de man keer op keer, jaar in jaar uit terugkomt naar deze zelfde plek. De plek die nu al bijna 100 jaar bestaat.
In Deventer, aan de Vetkampstraat.
En toen kwam corona. Precies in het jubileumjaar van ‘100 jaar Vetkampstraat’ sloeg het noodlot toe. De tribunes zijn al een seizoen lang leeg. De wedstrijden worden gespeeld in een oorverdovende stilte. Het is alsof je de verlaten tempels op het Forum Romanum in Rome bezoekt. Je proeft het heroïsche, je beseft dat er geschiedenis is geschreven. Stil en vervallen. Als een nachtelijke wandeling op het kerkhof. Maar ooit gaan de poorten van het Home of Football weer open en zullen de tribunes weer kolken. Misschien wel meer dan ooit te voren. Het wachten duurt lang en het verlangen is groot, maar de dag komt elke dag dichterbij. De dag dat we weer kunnen doen wat we al honderd jaar deden en nog zeker honderd jaar zullen blijven doen. Met z’n allen naar De Adelaarshorst.
In Deventer, aan de Vetkampstraat.
Foto: Marco Magielse.