Verhalen archief
Stichting Niet te Kraken

Vandaag zouden de Olympische Spelen in Tokyo van start zijn gegaan, als het coronavirus daar niet een streep door had gezet.

Eerder schreven we al over het niet doorgaan van de Olympische Spelen in 1916. Als alternatief organiseerde het Nederlands Olympisch Comité toen eenmalig de ‘Nationale Olympische Spelen’, waaraan Go-Ahead als oostelijk kampioen mocht deelnemen. De rood-gelen keerden met een medaille naar Deventer terug.

Er is echter nog een link tussen Go-Ahead en de Olympische Spelen. Nederland kende namelijk ook een tijd lang zogenoemde ‘Olympische Dagen’, waarvan de eerste in 1933 door het NOC werd georganiseerd. Deze was bedoeld als herinnering aan de Olympische Spelen van 1928 in Amsterdam, maar diende vooral om geld op te halen voor de deelname van sporters aan de Olympische Spelen van 1936 in Berlijn.

Stichting Niet te Kraken

Op die eerste Olympische Dag, op 25 juni 1933, werden in het Olympisch Stadion wedstrijden gehouden in gymnastiek, atletiek, wielrennen, paardensport en voetbal. Dat laatste onderdeel werd ingevuld met een officieuze wedstrijd van het Nederlands elftal (onder de naam ‘Bondselftal’). De dagen werden een traditie, en werden tot en met 1958 jaarlijks in een soortgelijke opzet georganiseerd. De edities van 1940 tot en met 1946 gingen vanwege de Tweede Wereldoorlog niet door.

En ook hier is er dus een bescheiden rood-geel tintje. Waar Feijenoorder Adri van Male het Nederlandse doel verdedigde tijdens de eerste editie in 1933 (het Nederlandse Bondselftal won met 6-5 van Hongarije), had Leo Halle de eer een jaar later, op 17 juni 1934, het Nederlandse doel schoon te houden. Dat lukte niet bepaald, want hij kreeg, net als zijn Rotterdamse collega een jaar eerder, ook vijf doelpunten om zijn oren: 1-5. Tegenstander was Roma, de nummer vijf van Italië. Best wel pikant, want Nederland had nog maar drie weken eerder (op 27 mei) juist in Italië, in San Siro in Milaan, een pijnlijke nederlaag geleden tegen Zwitserland (3-2). Het was de eerste – en tevens laatste – wedstrijd van Nederland op het WK van 1934. Die uitschakeling werd als pijnlijk ervaren, omdat Nederland, toen met Leo Halle als reservekeeper, met grote verwachtingen naar het toernooi was afgereisd.

Nu trof Nederland dus weer een Italiaanse tegenstander in deze ‘Olympische’ wedstrijd, en werd er nog steviger verloren. En hoewel het Bondselftal niet helemaal gelijk te stellen was aan het officiële Nederlands elftal (vaak werd er wat geëxperimenteerd met spelers), was de Nederlandse afvaardiging dit jaar op papier toch zeker van een zeer behoorlijk niveau. Leo Halle stond namelijk in het veld met onder meer Sjef van Run (PSV), Wim Anderiesen (Ajax), Puck van Heel (Feijenoord), Leen Vente (Neptunus), Beb Bakhuys (ZAC) en Kick Smit (Haarlem). Die laatste maakte op een kwart van de wedstrijd het enige Nederlandse doelpunt, op een moment waarop Nederland al met 0-2 achter stond. De hoge temperatuur speelde Nederland deels parten, maar ook zonder dat waren de Italiaanse profs (!) beter.

Niettemin sloeg Leo Halle volgens de verslaggever van het Deventer Dagblad geen slecht figuur: ‘Daarentegen doet het ons genoegen te kunnen verklaren, dat Leo Halle een betrouwbaren indruk heeft gemaakt en aan de doelpunten geen of weinig schuld had. Al te moeilijk heeft onze stadgenoot het niet gehad, doch hij verrichtte zijn werk op rustige, resolute wijze en kreeg enkele malen gelegenheid te toonen, dat hij het volste recht heeft op een herbenoeming in de nationale ploeg. Hij stelde zich veelal goed op, wist eens op fraaie wijze den bal vallende uit het doel te houden en greep eenige malen bij schermutselingen en hooge voorzetten afdoende in. Zijn optreden wekte over ’t geheel genomen vertrouwen, in tegenstelling met dat van ons midden- en rechter-verdedigingsblok, waarin het niet steeds klopte.’

Stichting Niet te Kraken

Het pleidooi van de krant werd gehoord. Leo Halle had op dat moment (pas) één officiële interland gespeeld, al vijfeneenhalf jaar (!) eerder, op 2 december 1928, tegen Italië. Enkele maanden later zou zijn interlandcarrière, ondanks de vijf tegengoals op de Olympische Dag, inderdaad alsnog op stoom komen: tussen november 1934 en oktober 1937 keepte hij nog veertien keer voor Oranje.

De verslaggever van het Deventer Dagblad was voor de wedstrijd trouwens ook nog getuige van een – achteraf beschouwd – beladen tafereel, waarvan hij waarschijnlijk de betekenis nog niet doorgrondde. ‘De Italianen brachten bij hun entrée voor de eere-tribune den Olympischen groet en zorgden vervolgens voor een nieuwigheidje, door zich op het middenterrein in een grooten kring op te stellen en zich met geheven rechterarm aan het publiek voor te stellen.’

Een jaar later, op 30 juni 1935, mocht Halle – inmiddels zesvoudig international – weer het ‘Olympische’ doel verdedigen. Net als in 1933 was een team van Hongaarse profs de tegenstander van het Nederlandse Bondselftal. In een tegenvallende wedstrijd, waarin Nederland minder echte cracks in het veld had staan dan een jaar eerder, dolf Oranje met 2-3 het onderspit. Ook Halle kon zich nu niet aan de malaise onttrekken: ‘Leo Halle deed naast prachtig werk enkele nonchalante dingen. Samenwerking tusschen hem en de beide achterspelers bleek in het geheel niet te bestaan. In de tweede helft ging het wel wat beter.’

Hiermee kwam er een einde aan de ‘OIympische’ optredens van de Deventer doelman. In 1936 – Nederland verloor toen met 0-2 van Sparta Praag – was hij nog wel reserve achter wederom Van Male. Ook in 1937 bleef zijn aanwezigheid tot een reserverol beperkt. Toen was het echter niet het Nederlands Bondselftal dat op de Olympische Dag uitkwam, maar speelde een elftal van ‘West-Europa’ tegen een team van ‘Centraal Europa’. Halle was bij de westelijken stand-in voor de Duitser Hans Jakob, en moest toezien dat ‘zijn’ team met 1-3 verloor. Bij West-Europa kwamen de Nederlanders Bertus Caldenhove, Beb Bakhuys en Kick Smit wel binnen de lijnen. Bas Paauwe zat naast Halle op de reservebank.